George Coleman (Memphis, 1935) was achttien toen hij met bluesman B.B. King op tournee ging. Hij speelde toen nog – als autodidact – altsax. In 1955 stapte hij over op tenorsax, en dat werd daarna zijn hoofdinstrument.
Door Coen de Jonge
Hij was vervolgens side man bij allerlei grootheden (Max Roach, Slide Hampton, Wild Bill Davis) maar brak pas goed door naar een groter publiek toen hij in 1963 door Miles Davis werd ingelijfd. Die verbintenis duurde slechts een jaar – Coleman werd feitelijk door drummer Tony Williams de band uit gepest, omdat hij naar diens mening te foutloos en te weinig gedurfd zou spelen. Onzin, als je hem furieus hoort op een album als Miles Davis: Live At The 1992 Monterey Jazz Festival.
Overigens had Coleman ook een meer aards argument: Miles betaalde heel slecht.
Gelukkig kon hij wel tegen een stootje, als fanatiek gewichtheffer en culinair hobbyist. Hoewel, hij maakte eens cornbread voor trompettist Kenny Dorham maar was het bakmeel vergeten. ‘It was like a block of cement.’
Woke Up This Mornin’ (B.B. King, album Singing’ The Blues, ACE/Universal, plm. 1952)
Waarschijnlijk een van Colemans eerste plaatopnamen, als side man van B.B. King. Toch een felle en toepasselijke altsolo. In 1955 keerde hij even terug naar B.B., maar toen met zijn tenorsax.
Just Friends (Jimmy Smith, album House Party, Blue Note, 1958)
Voor dit album van organist Jimmy Smith greep George Coleman (op verzoek) weer naar zijn altsaxofoon. Een van zijn wensen: ‘to be half as good a musician as Bird was’. Je kunt die poging goed beluisteren.
It’s You or No One (Max Roach, album Deeds, Not Words, Riverside, 1958)
Van een Max Roach-album dat verder ging dan de gangbare hardbop. Coleman speelde hier weer alleen op tenorsax. Hij deed in die jaren mee aan een stuk of acht albums met Roach.
Sister Salvation (Slide Hampton, album Sister Salvation, Atlantic, 1960)
Van 1959 tot en met 1962 maakte Coleman deel uit van het Octet van trombonist Slide Hampton, ook een heel goede leerschool. Hij deed met Hampton aan zo’n acht albums mee. Sister Salvation was de tweede, van februari 1960.
Seven Steps To Heaven (Miles Davis, album: Seven Steps To Heaven, CBS, 1963)
Eind 1962 viel de band waarmee Miles Davis werkte geheel uit elkaar, en hij moest dus op zoek naar opvolgers. Hij vond enkele enorme talenten: Herbie Hancock, Ron Carter, Tony Williams. John Coltrane had George Coleman aanbevolen, en dit werd een van zijn eerste sessies met Miles.
Stella By Starlight (Miles Davis, album: My Funny Valentine, CBS, 1965)
Een concert in de Philharmonic Hall te New York op 12 februari 1964 resulteerde in twee albums, die respectievelijk in 1965 en 1966 werden uitgebracht. Op My Funny Valentine stonden de ballads en mid-tempo stukken. Colemans solo contrasteerde fraai met die van Miles.
Joshua (Miles Davis, album: Four & More, CBS, 1966)
Uit hetzelfde concert van februari 1964. Four & More bevatte de meer snelle stukken. Op Joshua (van pianist Victor Feldman, die er niet meer bij was) is mooi te horen hoe goed Coleman uit de voeten kon met supersnelle tempi. Maar hierna was het uit met Miles.
Maiden Voyage (Herbie Hancock, album: Maiden Voyage, Blue Note, 1965)
Coleman speelde naast onder meer trompettist Freddie Hubbard en bassist Ron Carter op dit iconische album van Hancock. Een waarachtig concept-album, met echte topprestaties van de saxofonist. In hetzelfde jaar deed hij mee aan een marathonsessie met Chet Baker voor Prestige. Dat leverde zo’n vijf albums op…
Lisa (album: Meditation – George Coleman & Tete Montoliu, Timeless, 1977)
George Coleman maakte voor iemand van zijn statuur eigenlijk te weinig albums op eigen naam. Op deze cd (van ‘ons eigen’ label Timeless) is hij alleen met pianist Tete Montoliu te horen. Een tour de force.
Lush Life (album: My Horns Of Plenty, Verve, 1991)
Uit een album met onder meer oude schoolvriend pianist Harold Mabern. De titel verwijst naar een album van Slide Hampton uit 1959 waar Coleman aan meedeed. Op Lush Life horen we dat hij alle registers kon aanboren.