Menu Sluiten

i.m. Lou Donaldson (1926-2024)

De grote altsaxofonist Lou Donaldson is op 9 november op 98-jarige leeftijd overleden, zo heeft zijn familie bekendgemaakt. Zijn vroege stijl werd sterk beïnvloed door Charlie Parker. Maar al snel ontwikkelde hij zijn eigen kenmerkende soulvolle en bluesy geluid op de altsaxofoon.

In Jazzism 5-2022 stond het volgende interview van Mischa Andriessen met ‘sweet poppa’ Lou.

Lou Donaldson

“Everything I do gonna be funky”

 Muziek maken ziet saxofonist Lou Donaldson op zijn 95ste nog steeds als een feest. Een collectieve gebeurtenis, bestemd voor het publiek. Om mensen te verbinden, te laten lachen en gelukkig te maken. Mensen aan het dansen krijgen, dat kan je wel aan sweet poppa Lou Donaldson overlaten.

Op zijn 95ste kan saxofonist Lou Donaldson teugkijken op een lange, rijke carrière. Hij speelde met vele groten in de jazz: drummer Art Blakey, vibrafonist Milt Jackson, pianist Thelonious Monk, organist Jimmy Smith en de jonggestorven trompettist Clifford Brown om er maar een paar te noemen. Steeds weer maakte hij mee hoe de scene veranderde, hoe de muziek veranderde. Op de vraag wat hij van al die veranderingen vond, antwoordt hij steevast: “I did not like it.” Daarna volgt een gierende lach.

No-nonsense aanpak

Donaldson groeide op in North Carolina. In een tijd waarin er over de functie van muziek geen discussie bestond. Donaldson: “Muziek was en is om op te dansen.” Juist door bij die constante veranderingen stoïcijns te blijven en zijn eigen gang te gaan, werd Donaldson toch een trendsetter. Toen hij zag dat de muziek almaar serieuzer en ingewikkelder werd – “Ze joegen het publiek de zaal uit en het gaat juist om het publiek” – liet Donaldson een tegengeluid horen, pakkend samengevat in de kreet: “Everything I do gonna be funky (from now on).”

Swingend soort jazz

In essentie was dat een nogal conservatief tegengeluid, maar Donaldsons no-nonsense aanpak zou veel navolging krijgen. Met organist Dr. Lonnie Smith, gitarist George Benson en, zeker niet in de laatste plaats, drummer Leo Morris die vooral bekend werd onder zijn latere naam Idris Muhammad, zou Donaldson een super swingend soort jazz ontwikkelen, waarvan vooral Muhammads heerlijk dwingende grooves later eindeloos gesampled zouden worden. Nee, mensen aan het dansen krijgen dat kon je wel aan sweet poppa Lou Donaldson overlaten en die kunst keken funk- en hiphopmusici in latere jaren veelvuldig van hem af. Het legde hem zelf overigens ook geen windeieren. Zo scoorde hij met zijn Alligator Bogaloo een joekel van een hit.

Donaldson: “Ja, Alligator Bogaloo was een groot succes en ik heb mijn muziek daardoor heel veel op platen van anderen terug gehoord.” Weer volgt die typische gierende, alles relativerende lach. “Maar mijn lievelingsalbum is toch een ander: Blues Walk uit 1958. De drums van Dave Bailey en vooral de conga’s van Ray Barretto, die vind ik zelf nog altijd geweldig.”

“Ik heb met fantastische musici gespeeld, maar Clifford Brown

was de beste van allemaal”

Hij bleef tot op zeer hoge leeftijd spelen tot hij een jaar of tien geleden met pensioen ging. Bij die late optredens in bijvoorbeeld het BIMHUIS was Donaldson al een man op wie de tijd schijnbaar geen vat had. Hij deed exact wat hij wilde. Ontspannen grappend speelde hij het soort niks-aan-de-handmuziek waarvan hij al zijn hele leven hield. Het aanstekelijke plezier waarmee hij die muziek ten gehore bracht, maakte het bepaald niet lastig om die liefde ook te voelen. Zelfs als je vond dat jazz niet per se dansmuziek hoefde te zijn, bewees Donaldson met steeds een weergaloze Dr. Lonnie Smith op de Hammond aan zijn zij, dat jazz wel degelijk geweldige dansmuziek kon zijn. Donaldson: “We speelden elk jaar zo’n zes maanden in Europa, dat was geweldige tijd. We played happy, happy, happy music, en het publiek genoot ervan.”

Dominee

Muziek speelde vanaf zijn jongste jaren een belangrijke rol in Donaldsons leven. Lou’s moeder was pianolerares en zij speelde ook iedere week in de kerk waar zijn vader dominee was. Voor al zijn broers en zussen zou de piano het instrument worden. Alleen voor Lou niet. Donaldson: “Dat was eigenlijk heel vreemd, want ik had als kind erge astma dus waarom uitgerekend ik als enige een blaasinstrument ging spelen – eerst klarinet, later altsaxofoon – ik weet het nog steeds niet, maar het spelen heeft me bijzonder goed geholpen. Mijn longen zijn in de loop der jaren steeds sterker geworden en dankzij de saxofoon heb ik mijn astma overwonnen.”

“Ik was voortdurend bang dat ik vanwege

Art Blakey gearresteerd zou worden”

Anders dan zijn moeder had Donaldsons vader bijzonder weinig op met muziek. Donaldson: “Het interesseerde hem werkelijk niets. Wat wil je? Hij was dominee, een serieuze man. Ik heb het letterlijk allemaal achter me gelaten. In dienst kwam ik in een band van de marine te spelen. Met stuk voor stuk fantastische musici. Trompettist Clark Terry zat bijvoorbeeld in die band en ook saxofonist Ernie Wilkins. Daarna verliet ik North Carolina en ging ik naar New York. De muziek veranderde toen razendsnel. Het was niet de dansmuziek die ik kende, niet de marsen die ik met Terry en Wilkins had gespeeld. In het begin vond ik er ook helemaal niets aan, totdat ik op een dag Charlie Parker hoorde spelen.” Weer die gierende lach. “Toen heb ik mijn stijl toch maar rigoureus aangepast.”

Minton’s Playhouse

 

Lou Donaldson en Charlie Parker 1953 of 1954 in Paradise (NY)

Na de kennismaking met de muziek van Parker treedt Donaldson nu en dan op in het honk van de beboppers, Minton’s Playhouse. Op een van de avonden dat Donaldson daar speelt, zit Alfred Lion in de zaal, de baas van het beroemde Blue Note Records. Die valt als een blok voor het spel van Donaldson en hij biedt de jonge saxofonist meteen een opnamesessie aan. Met vibrafonist Milt Bag’s Jackson op het album dat onder de titel Bags’ Groove zal verschijnen. Het blijkt een perfect visitekaartje voor Donaldson. Op talloze albums zal hij opduiken, onder meer op de legendarische vroege platen van Thelonious Monk. En enige tijd zal hij met trompettist Clifford Brown de blazerssectie vormen van de beroemde Jazz Messengers onder leiding van drummer Art Blakey. Aan Brown, die op jonge leeftijd in 1956 bij een auto- ongeluk zal omkomen, bewaard Donaldson tientallen jaren later nog altijd dierbare herinneringen: “Ik heb met fantastische musici gespeeld, maar Clifford was de beste van allemaal.”

Art Blakey

Waar Blakey voor velen een ware leermeester is geweest, lag dat bij Donaldson anders. “Ik had mijn stijl al gevonden, daar heeft Art verder geen invloed op gehad. Hij was vooral met heel andere  dingen bezig dan ik. Ik rookte niet, ik dronk niet, ik gebruikte geen drugs. Ik herinner me van die tijd bij The Jazz Messengers vooral dat ik voortdurend bang was vanwege hem gearresteerd te worden.” Weer die gierende lach.

Tand des tijds

Donaldson kijkt tevreden terug op zijn loopbaan en zijn leven. Vooral van de vele tournees heeft hij genoten. Met hoe hij wordt bekeken, is Donaldson niet bezig. Hij heeft altijd het soort muziek gemaakt dat hij wilde maken. Dat sommige critici daar moeite mee hadden, laat hem volstrekt koud. Zijn vroegste herinneringen aan muziek zijn die in de kerk van zijn vader, waar zijn moeder piano speelde en iedereen die meezong gelukkig was. Die ervaring heeft zijn opvatting over muziek gevormd. Muziek als een feest, een collectieve gebeurtenis. Dat andere musici iets anders wilden, interesseerde Donaldson niet. Zijn muziek was bestemd voor het publiek, dat is nooit anders geweest. Donaldsons muziek was er om mensen te laten dansen, om ze laten lachen, om ze net als vroeger in de kerk, verbonden en gelukkig te laten zijn.

Laconieke houding

Reden om zichzelf op de borst te kloppen ziet hij evenmin. Hij heeft van het spelen kunnen leven, heeft succes gehad, daar is hij dankbaar voor. En dat hij later zijn muziek op de platen van anderen terug hoorde, dat vindt hij vooral grappig. Door die tamelijk laconieke houding zou je haast vergeten dat Donaldson wel degelijk fantastisch kon spelen. En terugkijkend was hij in veel meer stijlen thuis dan je geneigd bent te denken. Je hoort de invloed van Parker in Donaldsons vliegensvlugge solo’s. Je hoort ook hoe geweldig soepel hij speelt en hoe hij altijd de melodische lijn in het oor houdt. Hij soleert vaak zo vloeiend dat zijn partij haast uitgeschreven lijkt en daarnaast zit er bijzonder veel soul in Donaldsons spel. Je hoort altijd de invloed van de kerk, gospel klinkt steeds weer in zijn muziek door, net als de blues.

Blues Walk

 

Donaldsons eigen favoriete plaat Blues Walk heeft de tand des tijds inderdaad met gemak doorstaan. Het is een plaat waarop zo onvoorstelbaar soepel wordt gespeeld, waarop elke noot klinkt alsof die niet wordt geïmproviseerd, maar er altijd al is geweest. Later zou hij de groove vetter aanzetten, maar hier in wisselwerking met bassist ‘Peck’ Morrison, drummer Dave Bailey en de geweldig swingende conga’s van Ray Barretto hoor je duidelijk hoe sterk het spel van Donaldson in ritmisch opzicht is. Donaldson speelt ontspannen en het lijkt alsof niets enige moeite kost, terwijl het intussen als de ziekte swingt.

Zondagskind

Dat Donaldson soms ook wel degelijk iets te vertellen had, hoor je vooral in zijn ballads. Daarin soleert hij zoals iemand een verhaal vertelt; kalm en met veel oog voor detail. Niets mag verloren gaan, elke noot is van belang, dus waarom zou je je haasten? Wie Donaldson live aan het werk heeft gezien, herinnert zich in de eerste plaats diens humor en de volstrekte vanzelfsprekende manier van optreden. Het leek alsof Donaldson voor het podium was geboren. Dat hij wars van modes was en zowel zijn succes als het leven zelf nogal nonchalant opnam, heeft ervoor gezorgd dat hij dikwijls wordt overgeslagen in de lijstjes met grote saxofonisten. Hij was er wel degelijk één, maar voor alles was hij een zondagskind dat zijn astma overwon en vervolgens dacht: alles wat me overkomt, is een cadeau.

 

Deel bericht

Laatste nieuws