Nadat de magen zijn gevuld -wat overigens door de druk bezette eettentjes een flinke opgave was-, vallen we bij binnenkomst midden in een uitbundige drumsolo van drummer Mark Guiliana.
Door: Angelique van Os
Foto’s: Joke Schot
De energie gaat daarna plots omlaag wanneer er een minutenlange contrabassolo volgt. Prima gespeeld, echter wat minder interessant. Wanneer de band zich weer samenvoegt volgen mooie, vloeiende lijnen en melodieën en al snel werken de mannen toe naar een climax vol dissonanten om vervolgens terug te keren naar een zangerige melodie. Heel fraai.
Het festival heeft een Nederlandse primeur met de eigenzinnige Caribische jazzdans van het Britse Sons of Kemet. Het kwartet is een hit in eigen land met hun verrassende bezetting van twee drummers, (Tom Skinner en Sebastian Rochford) saxofoon (Shabaka Hutchings) en tuba (Theon Cross). Het zaalgeluid is helaas niet om aan te horen, waardoor met name de basnoten als een grote brij klinken. De doorlopende groove werkt als in een trance en de Afrikaanse oerspirit komt zeker tot leven in het uitbundige spel van saxofonist Hutchings. Toch boeit de groep na twee stukken te weinig: te veel van hetzelfde en te weinig afwisseling qua melodie en improvisaties.
Tussen zeven en acht is er veel te zien; door naar de Arabische klanken van Bachar Mar-Khalife. Wederom een slecht zaalgeluid met te veel middentonen. Hier gaat het gelukkig niet ten koste van de muziek. De Frans-Libanese zanger en multi-instrumentalist is de zoon van de legendarische luitspeler, Marcel Khalife. Klassiek geënte klanken zijn verweven met stevig groovende, hardrockritmes. Ook varieert hij pulserende pianolijnen met breekbare zanglijnen, die zich samen ontpoppen tot een uitbundig geheel. Toch mist deze act nog wat te veel een eigen smoel. Mar-Khalife doet denken aan een mix van Tigran en Dhafer Youssef, waarbij hij (nog) niet de kwaliteit en complexiteit heeft van beiden. Dat is helemaal duidelijk wanneer hij zijn vleugel verruilt voor een stuk met bijna zenuwachtige synthpartijen en de zang schel en hard over het trio blaast. Dynamisch is het geheel in ieder geval wel en de potentie is er zonder meer om door te groeien naar een eigenzinnige act.
Robert Glasper behoeft inmiddels geen introductie meer. Zijn doorgewinterde bandleden weten elkaar moeiteloos te vinden, zoals Casey Benjamin en drummer Mark Colenburg die in up-tempo een duizelingwekkend intermezzo geven. Glasper zorgt voor wat vrouwelijke versterking met een zangeres/ pianiste die een nummer meedoet.
Overigens opvallend dat er op het festival op Boi Akhi, King en Simin Tander na geen enkele vrouwelijke act geprogrammeerd staat. Dat zien we graag meer terug op de tweede editie.
Terug naar Glasper. De set wordt plots een beetje rommelig als de toetsenist de boel plat legt en vraagt naar fans van J Dilla. Als daar nauwelijks respons op komt, maakt hij een knipoog naar jazzstandards als Take the A Train, alsook Time after Time (Cindy Lauper), om vervolgens verder te gaan met hiphopelementen die niet aanslaan in de zaal. Zonde.
Misschien komt dat ook doordat het publiek zich haast naar de Grote Zaal, waar het Avishai Cohen trio z’n opwachting maakt. De Israëlische bassist is inmiddels een echte jazzster, en dat blijkt wel uit de zaal die uitpuilt. Cohen, Daniël Dor (d) en Omri Mor (p) vormen een geoliede machine. Mor imponeert met zijn virtuoze spel en technische hoogstandjes. In het nieuwe stuk Nostalgia doet de bassist er zelf ook schepje bovenop: naast vingervlugge patronen, zoekt hij ook de ruimte op en mixt dit met klassieke invloeden waarbij hij strijkt in plaats van plukt.
Zonder meer een hoogtepunt van de avond.