Duke Ellington had grote solisten als Johnny Hodges, Paul Gonsalves, Jimmy Hamilton en Harry Carney nodig voor de klankkleur die hij voor ogen had. Vooral de menging van het geluid van Hodges (altsaxofoon) en dat van Carney (baritonsax) was een belangrijk onderdeel van de identiteit van Ellingtons band.
Altsaxofonist Johnny Hodges (1906-1970) was vanaf 1928 het grootste deel van zijn loopbaan lid van het orkest van Duke; maar ook in de jaren (bv. 1951-1955) dat hij weg was, speelde hij veel van Ellingtons muziek. Hodges (met de bijnamen ‘Rabbit’ en ‘Jeep’) had een prachtige lyrische sound. Die hij produceerde met een gezichtsuitdrukking alsof hij een taaie boekhouding moest doen…
Ring Them Bells (album: Duke Ellington, The Okeh Ellington, CBS 1930)
Een opname uit de eerste jaren van Hodges’ verbintenis met Duke Ellington. De formatie heette voor deze gelegenheid The Harlem Footwarmers, en Hodges had een klein rolletje in dit stuk dat ook met succes in een film werd gebruikt.
It Don’t Mean A Thing (album: The Duke Collection, CBS 1932)
Een stuk dat Ellington schreef in 1931 en dat een eeuwig succes werd. De solo van Hodges komt na de vocal van Ivie Anderson.Volgens jazzgeleerde Gunther Schuller mogen we dit nummer legendarisch noemen, met een profetische titel.
Jeep’s Blues (album: Johnny Hodges & his Orchestra, Vocalion.OK 1938
De blues, die kon hij spelen als geen ander. Zoals in dit stuk dat hij samen met Ellington schreef, en met een eigen groep mocht opnemen. Duke nam het zelf ook op in zijn repertoire.
Warm Valley (album: Duke Ellington, The Blanton-Webster Band, RCA/BMG, 1940)
Een hoofdrol voor Hodges in dit van erotiek doordrenkte stuk van Ellington, dat hij bedacht tijdens een autorit door glooiende heuvels. Die hem aan een vrouwenlichaam deden denken.
After All (album: idem, 1941)
Nog een stuk van de befaamde Webster-Blanton Band, dit keer met componist Billy Strayhorn aan de piano. Een groot contrast tussen de solo van trombonist Lawrence Brown en die van Hodges, die alles weer op de aarde zet.
Passion Flower (album Johnny Hodges & His Orchestra, later Time On My Hands, Bluebird, 1941)
Weer zo’n langoureus stuk van Billy Strayhorn, waar Hodges alle finesses uit kon halen. Deze keer weer eens onder zijn eigen naam, maar hij zou het met Duke ook vaak spelen.
Wabash Blues (album: Back to Back, Duke Ellington & Johnny Hodges, Verve 1959)
Midden jaren vijftig kwam Hodges weer terug bij Ellington na afwezigheid vanaf 1951. Ze maakten in 1959 twee platen in een kleinere bezetting, met een dubbele ‘billing’: Back to Back en Side by Side. En met lekker veel bluesstukken.
The Jeep is Jumpin’ (album: Duke Ellington Meets Coleman Hawkins, Impulse! 1962)
Een compositie van Johnny Hodges voor een sessie waarin tenorsaxofonist Coleman Hawkins de blazer van dienst was. Maar Hodges nam met glans de eerste solo. Allicht, het was zijn eigen stuk, een enorme swinger.
Isfahan (album: Elllington, The Far East Suite, RCA 1967)
Een wondermooi stuk van Billy Strayhorn, dat verscheen op de Far East Suite. Het was speciaal gemaakt om de schoonheid van Hodges’ spel uit te laten komen. Toen Strayhorn niet lang daarna overleed, speelde hij net zo mooi in Lotus Blossom en Blood Count. Ter nagedachtenis.
Indian Summer (album: Francis A. & Edward K, Reprise 1968)
Frank Sinatra gaf vrijwel nooit complimentjes. Maar nadat dit stuk was opgenomen, voor het enige album dat Sinatra maakte met Ellington, kwam hij speciaal op Johnny Hodges af. ‘This was beautiful,’ En dat was de spijker op de kop, na deze solo.