Ergens was het een wonder dat er tijdens de vierenveertigste editie van het Moers Festival geen gewonden vielen. Niet zozeer onder de bezoekers, want de sfeer in het Duitse stadje is meer dan gemoedelijk, maar onder de muzikanten. Sommigen van hen gingen immers duidelijk op zoek naar de grenzen van wat fysiek mogelijk is.
Door Mischa Andriessen
De artistist-in residence van het festival, Colin Stetson, de saxofonist met het ontzagwekkende uithoudingsvermogen, was daarvan beslist een voorbeeld. Ook trompettist Peter Evans ging met zijn met in veel opzichten extreme groep Pulverize The Sound heel ver. Toen hij ineens zijn trompet weglegde en van het podium rende, dacht menigeen het optreden misschien te veel van hem gevergd had.
Het bleek een gepland vertrek, kort daarna verlieten ook drummer Max Jaffe en bassist Tim Dahl het toneel, het publiek even verbaasd als enthousiast achterlatend met een rondzingende drone uit Dahls versterker. Die ene noot had zo’n rijk koor aan fraaie boventonen dat het leek alsof het geluid inderdaad verpulverd was en in kleine delen uiteengevallen. Het leverde ook een onvergetelijke scène op waarin de stage-manager tevergeefs probeerde de loop te stoppen. Pas met hulp van een collega kon een van de indrukwekkendste optredens van het festival daadwerkelijk worden beëindigd.
Pulverize The Sound heeft het rücksichtsloze en overrompelende van harde rock en vrije jazz, maar combineert dat met momenten van uiterste precisie. Het mocht soms lijken alsof het drietal domweg speelde wat spontaan in hen opkwam, maar al die woeste energie was wel degelijk goeddeels in composities vastgelegd. Evans was altijd al een virtuoos musicus met een zeer lichamelijke manier van spelen. Beide brengt hij in Pulverize The Sound tot nieuwe hoogten.
Toch roept dat fysieke machtsvertoon ook vragen op, met name waar het uiteindelijk naartoe moet leiden? Wat Evans en Stetson doen, is toch wezenlijk anders dan het jezelf kapot spelen dat in de jaren zestig door een musicus als Peter Brötzmann gepropagandeerd werd. Dat verschil zit in het ontbreken van een omslagpunt, er is geen moment van verzwakking. Waar Brötzmann zichzelf ten onder speelde, lijkt Colin Stetson de strijd met de natuurwetten te hebben gewonnen. In dat opzicht is hij een fenomeen. Zijn muziek blijft echter in de schaduw van zijn krachttoeren. Stetsons zonder meer bewonderenswaardige inzet zorgt ervoor dat hij op het maximale energie- en volumeniveau begint en dan geen kant meer op kan omdat hij aan gas terugnemen niet lijkt te denken. Zijn trio met bassist Trevor Dunn en drummer Greg Fox bracht de bedenkingen over de oude free jazz weer boven; het is imponerend om te zien dat de musici zich voluit geven, maar muzikaal is het maar beperkte tijd interessant.
Stetson speelde elke dag van het vierdaagse festival, met steeds een ander project. Het meest gewaagde daarvan was zijn vertolking van de derde symfonie van de Poolse componist Henryk Gorecki (1933-2010). Met een twaalfkoppige band probeerde Stetson nieuw licht te werpen op deze succesvolle compositie maar slaagde daar maar matig in. Afgezien van een paar bijzondere momenten waarin meestal de geweldige drummer Greg Fox een hoofdrol opeiste, wreekte in deze uitvoering toch vooral Stetsons gebrek aan subtiliteit. Het originele werk begint bijvoorbeeld met diepe, lage tonen die nauwelijks hoorbaar zijn, maar wel dreiging oproepen (het is de verklanking van naderende oorlogsschepen). Langzaam wordt hieruit een treurmars opgebouwd die zich dan ontlaadt in een indrukkende klaagzang van de sopraan. Stetson ging echter gelijk voluit op de basklarinet en haalde daarmee de dynamiek grotendeels uit het werk. Verder maakte zijn versie dikwijls een rommelige indruk, waarbij de harde geluidsafstelling zeker niet hielp en werd toch ook niet duidelijk waar deze compositie voor hem over gaat.
Het pleit niettemin zeer voor Stetson dat hij deze uitdaging durfde aan te gaan en het hetzelfde geldt voor de festivalorganisatie die hem in staat stelde dit project tot uitvoer te brengen. Ondanks aanwijsbare tekortkomingen bracht Stetsons waagstuk op voorhand veel opwinding teweeg, het was een van de evenementen op het programma waarnaar reikhalzend werd uitgekeken. Naderhand was er volop debat. Dat gebeurt allebei in de hedendaagse jazz veel te weinig. Op festivals is het onvermijdelijk dat er acts voorbij komen die je niet aanspreken. De programmering op Moers is echter zodanig dat je geprikkeld wordt na te denken over het waarom van je afkeer. Geen schouderophalen, maar stellingname.
Een van de sterke kanten van het festival is dat de programmeur niet alleen een greep doet uit het aanbod van toerende bands, maar vooral ook veel projecten initieert of helpt realiseren. Musici worden aangemoedigd op avontuur te gaan en nieuwe aspecten van henzelf en hun muziek te verkennen. Een garantie voor succes is dat niet, het uitproberen van iets nieuws kan mislukken, dat is niet erg, integendeel. Hoogte- en dieptepunten worden zo scherper afgetekend en eenvormigheid wordt vermeden.
Zoals verwacht mocht worden, vielen sommige van deze projecten tegen. De jonge, Amerikaanse zangeres Sara McDonald haalde bijvoorbeeld maar weinig uit de bigband die haar was gegund. De Franse pianiste Eve Risser zorgde met haar verse White Desert Orchestra juist weer voor memorabele momenten. Aanvankelijk leek ze van idee naar idee te hoppen en bleef de muziek ten dele steken in impressionistische aanzetten. Ineens stonden er in de zaal mensen op. Ze begonnen rond te lopen, zinnen te fluisteren, een regel te zingen. Geleidelijk groepeerden ze zich voor en op het podium en stond er ineens een koor dat de muziek een ongelofelijke dimensie gaf. Het was een mooie theatrale geste, een passende toevoeging aan Rissers muzikale taal die subtiliteiten én grote gebaren omvat. Het was ook een indrukwekkende uitdrukking van het soort gemeenschapsgevoel dat tijdens het hele festival kon worden ervaren. Musici en publiek gingen het avontuur samen aan.
Dat aspect kwam ook heel goed naar voren in de ochtendsessies waar muzikanten uit verschillende groepen bij elkaar werden gezet en volledig vrij improviseerden. Dat leverde onverwacht een paar van de mooiste concerten van het festival op. In het reguliere programma waren er sterke optredens van saxofonist Hayden Chisholm met het Lucerne Jazz Orchestra, van trompettist Michael Mantler met de Nouvelle Cuisine Big Band, Van Frank Gratowski’s Z Country Paradise, het Ziad Rajab Trio en Mikko Innanen 10+. Stuk voor stuk geen gemakkelijke acts. Om de hevig aangesproken oren wat rust te gunnen, werden drie van de vier avonden besloten met luchtiger kost. Veruit de beste daarvan was de Malinese ngoni-speler Bassekou Kouyaté die ervoor zorgde dat het festival opgewekt besloten werd. Terwijl het afbreken van de verkoopstands begon, liep Colin Stetson met zijn zware bagage waaronder de imposante bassaxofoon over het terrein. Herinneringen aan zijn optredens kwamen meteen boven en daarmee de vragen: is die bij uitstek fysieke jazz een doodlopende weg? Of gaan daardoor straks wellicht wegen open die we nu nog niet kennen?